首页> 外文OA文献 >Equal treatment in the social security: the retirement systems of the salaried employees, the freelance workers and the civil servants.
【2h】

Equal treatment in the social security: the retirement systems of the salaried employees, the freelance workers and the civil servants.

机译:社会保障中的平等待遇:受薪雇员,自由职业者和公务员的退休制度。

摘要

ProbleemstellingHet gelijkheidsbeginsel is de hoeksteen van het recht. Alle burgers moeten gelijk zijn voor de wet. Nochtans hanteert de Belgische Staat sociale beschermingsstelsels die verschillen naargelang de gerechtigde ambtenaar, werknemer of zelfstandige is en die voor de ene voordeliger zijn dan voor de andere.Historisch gezien ontwikkelde de Belgische sociale zekerheid zich rond drie beroepscategorieën. De oudste vorm van sociale bescherming is de sociale bijstand die reeds in de oudheid bestond en de oudste vorm van sociale zekerheid is die van de ambtenaren. De sociale zekerheid van de werknemers ontwikkelde zich eerst rond privé-initiatieven en uit solidariteitsoverwegingen. De sociale bescherming van de zelfstandigen kwam tot stand in de tweede helft van de XXste eeuw. Tijdens de opbouw van de sociale zekerheid evolueerde het begrip gelijkheid. Die ontwikkeling beïnvloedde inzonderheid de evolutie van de sociale zekerheid en de manier waarop elke beroepscategorie, namelijk ambtenaren, werknemers en zelfstandigen, tegen sociale risico’s werd beschermd. In de loop der jaren groeiden de beschermingssystemen van die drie beroepscategorieën naar elkaar toe. Toch bestaan er thans nog steeds drie verschillende socialezekerheidsstelsels.In vergelijking met de evolutie in andere rechtstakken kan men zich afvragen of het gelijkheidsbeginsel in de sociale zekerheid steeds dezelfde invulling heeft. Een blik op de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof geeft de indruk dat het gelijkheidsbeginsel een andere betekenis krijgt naargelang de bekommernissen van het moment of naargelang de persoon of de instelling die de kosten van de gelijkheid, van de gelijkschakeling, op zich zal moeten nemen. Wat betekent dan gelijke behandeling in de sociale zekerheid?Inzake sociale zekerheid bestaat het grootste verschil tussen de beroepscategorieën inzonderheid in de pensioensector, een belangrijke sector die momenteel sterk onder druk en volop in de belangstelling staat. Het overheidspersoneel beschikt over een specifieke pensioenregeling die in hoofdzaak berust op de wet van 21 juli 1844 op de burgerlijke en kerkelijke pensioenen, met tal van bijzondere statuten voor diverse categorieën. De werknemers en de zelfstandigen hebben ook hun eigen bijdrageregeling, hun eigen dekking, hun eigen rechten op prestaties en uitkeringen. De kenmerken van het sociale stelsel waaronder iedere categorie ressorteert, zijn soms gelijkaardig, soms uiteenlopend en bevatten zelfs nuances binnen elke beroepscategorie. Het doel van dit proefschrift is dus te onderzoeken of het bestaan van verschillende wettelijke pensioenregelingen naargelang van de beroepscategorie al dan niet in overeenstemming is met het gelijkheidsbeginsel. Respecteert de huidige organisatie van de wettelijke pensioenregelingen dat principe of zou België niet eerder de wettelijke pensioenregelingen moeten hervormen om dat belangrijke beginsel te eerbiedigen?OnderzoeksvragenHoofdvraag van het proefschrift:Is het bestaan van verschillende wettelijke pensioenregelingen naargelang van de beroepscategorie al dan niet in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel?Voornaamste subvragen van het proefschrift:1. Welk model gebruiken voor de toetsing aan het gelijkheidsbeginsel?2. Hoe evolueert het gelijkheidsbegrip en de toepassing ervan op de verschillende beroepscategorieën in de geschiedenis van de sociale zekerheid?3. Zijn de pensioenregelingen van de werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren vergelijkbaar?4. Zijn de verschillen die bestaan in de pensioenregelingen van de werknemers, de ambtenaren en de zelfstandigen in overeenstemming met het gelijkheidsbeginsel?Onderzoeksbevindingen1. Het gelijkheidsbeginsel (subvraag 1)Het gelijkheidsbeginsel houdt in dat gelijkaardige categorieën op dezelfde manier moeten worden behandeld, terwijl een verschil in behandeling mogelijk is als de categorieën verschillend zijn. Nochtans sluit het gelijkheidsbeginsel elk verschil in behandeling tussen gelijkaardige categorieën niet uit voor zover het verschil in behandeling op een objectief onderscheidscriterium berust en het gemaakte onderscheid verantwoord en evenredig is met het doel van de wetgever. Met andere woorden, om te oordelen of een bepaalde rechtsnorm het gelijkheidsbeginsel schendt, wordt een toetsingsmodel toegepast dat op vijf criteria steunt:- Het vergelijkbaarheidscriterium;- Het teleologische criterium;- Het objectiviteitscriterium;- Het pertinentiecriterium;- Het evenredigheidscriterium.In de concrete toepassing van dat toetsingsmodel bestaan er verschillen en nuances, naargelang van het rechtscollege (in casu het Grondwettelijk Hof en het Hof van Justitie van de Europese Unie) en van de rechtstak of de socialezekerheidssector die aan bod komt. Die verschillen houden niet zozeer verband met de hoedanigheid van de rechter dan wel met de belangen die op het spel staan en de maatschappelijke en politieke bekommernissen van het moment. Tussen een verscheidenheid aan argumenten en grondslagen om rechtsnormen te interpreteren, kiest een rechtscollege die welke hem het meest aangewezen lijken in functie van een ruimere context. Die interpretatiemethode wordt door Frydman gekwalificeerd als het 'hedendaags pragmatisch interpretatiemodel’.Uit nader onderzoek van de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof blijkt dat het Hof nogal veel belang hecht aan de context, de economische toestand van de staat alsook aan financiële beschouwingen. Desondanks kan men in de rechtspraak van het Hof een aantal verschillen opmerken in functie van de rechtstak of de socialezekerheidssector. Zo blijkt de vergelijkbaarheidsvraag meer problemen te stellen in de sociale zekerheid dan in andere rechtstakken. Het is alsof het Grondwettelijk Hof vreest dat het evenwicht (?) tussen de drie Belgische stelsels (werknemers, zelfstandigen en ambtenaren) daardoor in het gedrang zou komen. Binnen de sociale zekerheid dient ook te worden benadrukt dat de rechtspraak van het Hof duidelijk verschilt naargelang van de socialezekerheidssector die aan bod komt. Het Hof blijkt meer geneigd te zijn om schendingen van het gelijkheidsbeginsel vast te stellen in sectoren waar de kosten niet ten laste van de staatskas komen. Men denke bijvoorbeeld aan de sector van de arbeidsongevallen waar het Hof vaker besluit dat een verschil in behandeling tussen werknemers en ambtenaren een schending van het gelijkheidsbeginsel inhoudt.Inzake wettelijke pensioenstelsels stuit de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof vaak op het feit dat de pensioenstelsels niet met elkaar vergelijkbaar zijn of dat de logica van elk stelsel tot gevolg heeft dat verschillen in behandeling toch worden verantwoord. Het Hof hecht blijkbaar veel belang aan de eigen financiering, de eigen toekenningsvoorwaarden en de eigen doelstelling van elk pensioenstelsel. Bij de toetsing van pensioenbepalingen aan het gelijkheidsbeginsel besteedt het Hof ook veel aandacht aan het doel van de wetgever. Die teleologische interpretatie speelt een belangrijke rol in de toepassing van de verschillende toetsingscriteria. Ze wordt zowel toegepast om te bepalen of beroepscategorieën vergelijkbaar zijn als om te bepalen of de bestreden maatregel verantwoord is ten opzichte van en evenredig met het doel van de wetgever. Ten slotte kunnen we vaststellen dat de rechtspraak van het Grondwettelijk Hof sinds 2007 evolueert. Het erkent immers af en toe dat het gelijkheidsbeginsel wordt geschonden als beroepscategorieën verschillend worden behandeld op het vlak van wettelijke pensioenen.2. Gelijkheid en geschiedenis van de sociale zekerheid (subvraag 2)De oudste vormen van sociale bescherming zijn enerzijds de sociale bijstand, anderzijds de ‘sociale zekerheid’ van de ambtenaren. De ambtenaren waren de eerste beroepscategorie die sociale voordelen genoot zoals kinderbijslag, terugbetaling van medische en hospitalisatiekosten, arbeidsongeschiktheidspensioen en rustpensioen. De overheid beschouwde het als haar plicht om haar ‘trouwe dienaren’ tegen sociale risico’s te beschermen.Collectieve en categoriale gelijkheidWat de rest van de actieve bevolking betreft, hield de maatschappelijke opvatting destijds in dat de beste sociale bescherming kon worden verkregen door middel van baan en bezittingen. Die opvatting liet haar sporen na in de samenleving, in het bijzonder in de opbouw van de sociale zekerheid. Het Belgische socialezekerheidsstelsel werd in eerste instantie voorde arbeidersklasse opgebouwd. Omdat men werkte, kon men socialezekerheidsbijdragen (laten) betalen en daardoor een zekere sociale bescherming opbouwen, hetzij voor zichzelf, hetzij voor de personen die men ten laste had. Het opbouwen van die sociale bescherming was ook een vorm van eigendomsbescherming. De eerste pensioenregeling voor arbeiders die in 1924 aangenomen werd, is daar een illustratie van. Hetzelfde kan ook worden gezegd van de eerste wet op het zelfstandigenpensioen (1956) die eveneens op het idee van werk en eigendom steunde.De gelijkheid die zich in die periode ontwikkelde, was vooral collectief en categoriaal en steunde op andere invalshoeken: werken of niet (kunnen) werken en behoeftig zijn (actieven versus armen, bedelaars en landlopers); een of geen werkgever hebben (loontrekkenden versus zelfstandigen); hoedanigheid van de werkgever (privéwerkgever versus overheid). Men bekeek de gelijkheid in de sociale bescherming (nog) niet vanuit het standpunt van de uitkeringsgerechtigde zelf, maar wel vanuit zijn band met de maatschappij!Individuele en persoonsgebonden gelijkheidDe XXste eeuw is de eeuw van de opbouw van de sociale zekerheid (regeling tegen arbeidsongevallen en beroepsziekten, veralgemening van de kinderbijslag, organisatie en uitbreiding van de verzekering voor geneeskundige verzorging, ontwikkeling van de pensioenregelingen…). Die ontwikkeling werd gekenmerkt door twee elementen: enerzijds de organisatie van de verschillende socialezekerheidssectoren rond drie beroepscategorieën (werknemers, ambtenaren en zelfstandigen), anderzijds een evoluerende beweging naar meer analogie van de wettelijke regelingen voor werknemers, ambtenaren en zelfstandigen. Met andere woorden, de wetgever wou rekening houden met de specifieke kenmerken van elke beroepscategorie, ook al werden die kenmerken niet altijd (even duidelijk) vermeld, maar tegelijkertijd wou hij de sociale bescherming van de werknemers, de ambtenaren en de zelfstandigen gelijkstellen. Die trend naar meer gelijkheid tussen beroepscategorieën valt vooral in de tweede helft van de XXste eeuw op. Het is ook in die periode dat de sociale bescherming van het overheidspersoneel werd beschouwd als deel uitmakend van de sociale zekerheid in de brede betekenis van het woord, net als de sociale zekerheid van de werknemers en de zelfstandigen.Inzake wettelijke pensioenen dient te worden opgemerkt dat de verschillen tussen beroepscategorieën voornamelijk om historische redenen zijn ontstaan. De wetgever heeft immers in de loop der jaren meermaals de wens uitgedrukt om de verschillende pensioenstelsels dichter bij elkaar te brengen. Hij heeft hiervoor meerdere hervormingen doorgevoerd, maar zijn doel werd meestal om financiële redenen afgeremd.Op het einde van de XXste eeuw en vooral in het begin van de XXIste eeuw onderging de gelijkheid een zekere vorm van individualisering, in die zin dat thans gelijkheid steeds vaker benaderd wordt vanuit het individu, met name de (al dan niet) gerechtigde op socialezekerheidsuitkeringen.Verwatering van de feitelijke verschillen tussen beroepscategorieënIn de XIXde en grotendeels in de XXste eeuw ging men ervan uit dat een werknemer voor en in verhouding tot zijn werk werd betaald, op basis van de arbeidsovereenkomst die hij met de werkgever had afgesloten. In tegenstelling daarmee bestond toen de gangbare mening erin dat een ambtenaar zijn leven aan de verdediging en de verwezenlijking van het algemeen belang besteedde en trouw de staat bleef dienen. Omdat de ambtenaar ervan afzag zijn activiteit in zijn eigen voordeel te benutten, kon hij bijgevolg onmogelijk de nodige maatregelen nemen om in zijn dagelijks onderhoud te voorzien en zijn toekomst en die van zijn gezin veilig te stellen. De overheid diende elk personeelslid derhalve een wedde te betalen die verschillende vormen kon aannemen naargelang de levensperiode (dienstactiviteit, ziekte, pensioen, enz.).Thans gaat men ervan uit dat de staat een functionele rol vervult en wordt de overheid door de meeste sollicitanten beschouwd als een werkgever die niet verschilt van andere werkgevers. Van haar kant probeert de overheid een concurrentiële positie op de arbeidsmarkt te verwerven om goede en gemotiveerde medewerkers aan te trekken door zich voor te stellen als een werkgever zoals een andere. Een opmerkelijke evolutie daarin is inzonderheid de vermindering van het aantal vastbenoemde ambtenaren en de toename van het aantal contractuele medewerkers.Waar de traditionele verschillen tussen tewerkstelling in de publieke sector en in de privésector verdwijnen, verandert ook de situatie binnen de privésector zelf. Het klassieke onderscheid tussen werknemers en zelfstandigen is in het bedrijfsleven aan het vervagen. Zelfstandigen worden door privé-ondernemingen aangeworven om gedurende een redelijk lange periode functies uit te oefenen die in principe door werknemers zouden worden vervuld. Andersom, nemen beroepen die traditioneel aan zelfstandigen werden voorbehouden (onder andere architect, advocaat), nu de organisatie en het functioneringssysteem van privébedrijven aan waar vrijheid en autonomie in de organisatie van het werk door toezicht en regels worden vervangen. De wetgever heeft die evolutie opgemerkt: in sommige sectoren van de sociale zekerheid bleef hij werken aan een harmonisering van de beschermingsregelingen en op het vlak van de arbeidsverhoudingen nam hij in 2006 de arbeidsrelatiewet aan. De pensioensector bleef echter op dat vlak met een grote achterstand kampen.3. Vergelijkbaarheid van werknemers, zelfstandigen en ambtenaren (subvraag 3)Om de pensioenstelsels van de werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren aan het gelijkheidsbeginsel te toetsen en om te onderzoeken of de verschillen inzake wettelijke pensioenen tussen beroepscategorieën dat beginsel al dan niet schenden, dient eerst te worden bepaald of die categorieën vergelijkbaar zijn. De klassieke stelling van het Grondwettelijk Hof is dat de pensioenen van de werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren niet vergelijkbaar zijn wegens hun verschillen in doelstelling, financiering en toekenningsvoorwaarden. Die stelling is het uitgangspunt van ons onderzoek naar de vergelijkbaarheid van die drie beroepscategorieën.De resultaten van dat onderzoek zijn de volgende:- Ongeacht de beroepscategorieën is het doel van de sociale zekerheid hetzelfde: bestrijding van armoede en bestaansonzekerheid, bescherming van de economisch zwakkeren en garanderen van een voldoende inkomen aan mensen die blootgesteld worden aan beroepsrisico’s of bestaanswisselvalligheden, opdat eenieder een menswaardig leven kan leiden;- Binnen de sociale zekerheid houdt de pensioensector geen verschillende doelstelling in naargelang de pensioengerechtigde werknemer, zelfstandige of ambtenaar is;- De toekenningsvoorwaarden zijn in se de regels die aan het gelijkheidsbeginsel moeten worden getoetst en kunnen bijgevolg niet als uitgangspunt dienen om te concluderen dat de pensioenstelsels niet vergelijkbaar zijn;- De structuur van de financiering van de verschillende pensioenstelsels is dezelfde: alle pensioenregelingen worden gefinancierd door sociale bijdragen en overheidsgeld en waar het aandeel van de sociale bijdragen in het ambtenarenstelsel toeneemt, vermindert het aandeel van het overheidsgeld in het werknemers- en het zelfstandigenstelsel waardoor het procentuele verschil tussen de financieringsbronnen vermindert. Bovendien, kan de financiering, net als de toekenningsvoorwaarden, worden beschouwd als een kenmerk van de pensioenstelsels waarvan de legitimiteit vanuit het gelijkheidsbeginsel in vraag kan worden gesteld.Omdat het doel van de pensioenstelsels van de werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren niet verschillend is en omdat de financiering van die pensioenregelingen dezelfde structuur heeft - waarbij het aandeel van het overheidsgeld en dat van de sociale bijdragen naar elkaar toegroeien -, zijn we tot de conclusie gekomen dat de pensioenregelingen van de werknemers, de zelfstandigen en de ambtenaren wél vergelijkbaar zijn.4. Gelijkheidsbeginsel en verschillen in behandeling tussen werknemers, zelfstandigen en ambtenaren (subvraag 4)De verschillen in behandeling inzake pensioenen die bestaan tussen werknemers, zelfstandigen en ambtenaren werden getoetst aan het gelijkheidsbeginsel volgens het toetsingsmodel dat gebruikt wordt door het Grondwettelijk Hof.De resultaten van die systematische toetsing tonen aan dat het gelijkheidsbeginsel in een aantal gevallen geschonden is maar ook dat de pensioenwetgeving van de werknemers, de ambtenaren en de zelfstandigen op sommige punten zou moeten worden geharmoniseerd, niet noodzakelijk omdat het gelijkheidsbeginsel geschonden wordt, maar om ervoor te zorgen dat er meer duidelijkheid en transparantie zou zijn voor de rechtsonderhorigen.De voornaamste schendingen van het gelijkheidsbeginsel inzake rustpensioenen betreffen:- de ambtshalve oppensioenstelling van de ambtenaren;- de begrenzing van de bijdragen in het zelfstandigenstelsel;- de verschillende regels inzake vervroegd pensioen;- de gezinsmodalisering;- de verschillende referteperioden om het referte-inkomen te berekenen;- de bepaling van de loopbaan in geval van gemengde loopbaan;- bepaalde regels inzake gelijkstelling of bonificatie van studieperioden;- bepaalde regels inzake gelijkstelling van tijdskrediet, loopbaanonderbreking en -vermindering en thematisch verlof;- de cumulatieregels van rustpensioenen onderling;- de loopbaanvoorwaarde voor het minimumpensioen;- de niet-automatische welvaartaanpassing.Ook wat de andere soorten pensioenen betreft, zijn er een aantal schendingen van het gelijkheidsbeginsel, zoals:- het opleggen van een leeftijdsvoorwaarde aan de langstlevende echtgenoot van een werknemer of een zelfstandige;- de berekeningswijze van het overlevingspensioen;- de al dan niet begrenzing in de tijd van het voortgezet overlevingspensioen en het minimaal overlevingspensioen;- het wezenpensioen in de ambtenarenregeling;- het pensioen van de uit de echt gescheiden echtgenoot in de pensioenstelsels van de werknemers en de zelfstandigen. 5. Antwoord op de hoofdvraag: het verschil in pensioenstelsel en het gelijkheidsbeginselHet feit dat de pensioenstelsels verschillen naargelang van de beroepscategorie schendt het gelijkheidsbeginsel. Die schending kan aan de hand van meerdere toetsingscriteria worden vastgesteld (objectiviteits-, pertinentie- of evenredigheidscriterium).Het lijkt erop dat de pensioenstelsels niet meer in overeenstemming zijn met de huidige maatschappelijke context, noch met de wil van de wetgever, en vooral niet met het doel dat ze nastreven. Men verschuilt zich achter opvattingen van twee eeuwen geleden en budgettaire argumenten om het verschil in behandeling in stand te houden, terwijl de betekenis van het gelijkheidsbegrip naar een geïndividualiseerde aanpak evolueerde.Betekent dat antwoord op de hoofdvraag dat men tabula rasa moet maken en een gemeenschappelijk pensioenstelsel moet ontwikkelen? In een fictieve wereld zou dit kunnen, maar zowel om juridische (onder andere eerbiediging van verworven rechten, standstill-verplichting) als om economische en politieke redenen (onder meer evenwicht van de staatsbegroting, sociale vrede, competitiviteit van de ondernemingen), lijkt dit onmogelijk. Het feit dat we geen tabula rasa kunnen maken, betekent echter niet dat immobilisme het besluit van dit proefschrift moet zijn. Het is immers mogelijk om nu al een aantal onverantwoorde ongelijkheden weg te werken zodat de verschillende pensioenstelsels geleidelijk worden geharmoniseerd en vervolgens samengebracht. Bij de schending van het gelijkheidsbeginsel dienen wel een paar kanttekeningen te worden geplaatst. Meer gelijkheid betekent niet enkel en alleen meer gelijkheid inzake prestaties. Het betekent ook meer gelijkheid in de verdeling van de lasten. Dat laatste houdt niet per se in dat iedereen hetzelfde moet betalen. Het betekent ook niet dat het pensioen evenveel voor iedereen moet bedragen. Zelfs binnen de gelijkheid blijft solidariteit mogelijk, zij het niet ten koste van rechtvaardigheid. Met andere woorden, iedereen dient op een rechtvaardige wijze zijn bijdrage aan het stelsel te leveren en de overheid moet ervoor zorgen dat de inning van die financiële bijdragen (zowel sociale als fiscale) doeltreffend en evenredig is. Het is maatschappelijk moeilijk aanvaardbaar dat een beroepscategorie dezelfde rechten als de andere opeist, terwijl ze niet bereid zou zijn daarvoor de nodige bijdragen te betalen en mechanismen gebruikt om belastingen en sociale bijdragen te ontwijken. Daarenboven ontstaat er een onrechtvaardige situatie als de staat de nodige middelen niet gebruikt om fraude en ontwijkingsmechanismen te bestrijden, ongeacht de beroepscategorie. Een gelijk pensioenstelsel voor alle werkenden kan door de maatschappij pas aanvaard worden als de consequenties van die gelijkheid naar de andere rechtstakken worden doorgetrokken, in het bijzonder tot het fiscaal recht.Een andere kanttekening is dat de hiervoor aangetoonde schending van het gelijkheidsbeginsel niet mag worden gebruikt om een gelijkstelling naar beneden door te voeren. We zijn de mening toegedaan dat de wettelijke pensioenen ouderen in staat moeten stellen om niet alleen een menswaardig leven te leiden, maar ook om te delen in de algemene welvaart. Het heeft geen zin om de wettelijke pensioenen tot een voor iedereen gelijk minimumbedrag te herleiden en tegelijkertijd overheidsgeld uit te geven aan financiële voordelen voor de andere pensioenpijlers. Dergelijke praktijk heeft immers tot gevolg dat de wetgever nieuwe discriminaties tussen gepensioneerden zou invoeren, aangezien niet alle werkenden dezelfde toegang hebben tot de andere pensioenpijlers. Met andere woorden, de gelijkstelling tussen pensioenstelsels moet groter worden, zodat elke gepensioneerde een comfortabel leven kan leiden.Ingber verklaarde dat gelijkheden met elkaar in conflict kunnen zijn. In dergelijk geval moet men een standpunt innemen en de gelijkheid uitkiezen die men als de belangrijkste beschouwd. Zo verwijst gelijkheid niet alleen naar waarden, maar ook naar filosofische, politieke, religieuze en ethische overtuigingen[1]. Inzake pensioenen gaat het eigenlijk om de plaats die wij in de samenleving (willen) geven aan ouderen en aan personen die tijdens hun loopbaan tot de productiviteit en de welvaart van België hebben bijgedragen. [1] L. Ingber, “L’égalité en droit ou le droit à l’égalité”, JTT 1979, 318.
机译:平等原则是法律的基石。所有公民在法律面前必须平等。但是,比利时国家采用的社会保护制度因其是公务员,雇员还是个体经营者而有所不同,并且对一个人比另一个人更具优势,从历史上看,比利时的社会保障围绕三个专业类别发展。社会保护的最古老形式是古代已经存在的社会援助,而社会保障的最古老形式是官员。员工社会保障首先围绕私人计划并出于团结考虑而发展。自营职业者的社会保护出现在二十世纪下半叶。平等的概念是在社会保障体系建设过程中演变而来的。尤其是,这种发展影响了社会保障的发展,影响了每个职业类别(即公务员,雇员和自雇人士)免受社会风险的方式。多年来,这三个职业类别的保护体系已经融合。但是,当今仍然存在三种不同的社会保障制度,与其他法律部门的发展相比,社会保障平等原则是否始终具有相同的解释是值得怀疑的。审视宪法法院的判例法,给人的印象是,平等原则根据当下的关注或根据必须承担平等费用,平等费用的个人或机构而具有不同的含义。平等待遇在社会保障中意味着什么?关于社会保障,职业类别之间存在最大的差异,特别是在养老金部门中,养老金部门是当前承受巨大压力并受到关注的重要部门。政府雇员有一个专门的退休金计划,该计划主要基于1844年7月21日关于公民和教堂退休金的法律,并针对各个类别制定了许多特殊法规。雇员和自雇人士也有自己的供款计划,自己的保险范围,自己的福利权和利益。每个类别所属的社会系统的特征有时相似,有时各不相同,甚至在每个职业类别中都包含细微差别。因此,本论文的目的是研究根据职业类别而存在的不同法定退休金计划是否符合平等原则。当前的法定退休金计划组织是否遵守该原则,或者比利时是否应事先改革法定退休金计划以尊重这一重要原则?研究问题论文的主要问题:是否存在根据职业类别而定的不同法定退休金计划,或者是否与职业分类不符?平等原则论文的主要子问题:1。用于测试平等原则的模型?2。平等的概念及其在社会保障历史上如何适用于不同职业类别?3。雇员,自雇人士和公务员的退休金计划是否可比?4。工人,公务员和自雇人员养恤金计划的差异是否符合平等原则?平等原则(子问题1)平等原则意味着相似的类别必须以相同的方式对待,而如果类别不同,则可能会有区别对待。但是,平等原则不排除相似类别之间的任何区别对待,只要区别对待是基于客观的区分标准,并且区分是合理的并且与立法者的目标相称。换句话说,为了评估特定的法律标准是否违反平等原则,基于五个标准应用了测试模型:-可比性标准;-目的论标准;-客观性标准;-比例性标准。该评估模型存在差异和细微差别取决于法院(在这种情况下为宪法法院和欧盟法院),并取决于相关法律部门或社会保障部门。这些分歧与法官的地位并没有关系到利益攸关方以及当下的社会和政治关切。在解释法律标准的各种论据和依据中,法院选择了似乎更适合更广泛背景的论据和依据。这种解释方法被弗莱德曼(Frydman)誉为“当代实用主义解释模型”。对宪法法院判例法的进一步研究表明,法院非常重视背景,国家经济状况和财务考虑。然而,根据法律部门或社会保障部门的不同,在法院的判例法中可以发现许多差异。例如,可比性问题似乎比其他法律部门在社会保障中提出了更多问题。宪法法院似乎担心这会损害三个比利时体系(雇员,个体经营者和公务员)之间的平衡(?)。在社会保障方面,还应强调指出,法院的判例法根据所涵盖的社会保障部门而有很大不同。法院似乎更倾向于在不由公共财政承担费用的部门中发现违反平等原则的行为。例如,考虑到工作中的事故部门,法院通常会裁定雇员和公务员之间的待遇差异违反了平等原则;就法定养老金制度而言,宪法法院的判例法经常会遇到这样一个事实,即养老金制度并不具有可比性,或者每个系统的逻辑意味着治疗上的差异是合理的。显然,法院非常重视其自身的筹资,其授予的条件以及每个养恤金制度的目标。在根据平等原则评估养恤金准备金时,法院还非常注意立法者的目标。目的论的解释在各种评估标准的应用中起着重要作用。它既可以用来确定职业类别是否具有可比性,也可以用来确定有争议的措施相对于立法者的目标是否合理并与之成比例。最后,我们可以得出结论,宪法法院的判例法自2007年以来已经发展。实际上,它偶尔会认识到,如果在法定养恤金领域对职业类别进行不同的对待,就会违反平等原则2。社会保障的平等和历史(子问题2),最古老的社会保护形式一方面是社会救助,另一方面是公务员的“社会保障”。这些官员是第一个享受社会福利的职业群体,例如儿童福利,医疗和住院费用的报销,残疾养恤金和退休金。政府认为有责任保护其“忠诚的仆人”免受社会风险集体和绝对的平等就其他活跃人口而言,当时的社会观点暗示,最好的社会保护可以通过工作和物品。这种观点在社会上留下了印记,特别是在社会保障的建设中。比利时社会保障体系最初是为工人阶级建立的。由于他们的工作,他们可以支付(或支付)社会保障金,从而为自己或家属建立某种社会保障。建立这种社会保护也是财产保护的一种形式。 1924年通过的第一个工人退休金计划就说明了这一点。关于自雇人员养老金的第一部法律(1956年)也是如此,该法律也基于工作和财产的思想。在此期间发展起来的平等主要是集体和绝对的,并基于其他观点:工作与否(能够工作并有需要(积极与贫穷,乞be和流浪);有一个或没有一个雇主(受薪雇员与自雇人士);雇主的能力(私人雇主与政府)。还没有从受益人本人的角度看待社会保护的平等个人和个人平等20世纪是社会保障体系建设的世纪(针对工作事故和职业病的法规,儿童福利的普遍化,医疗保险的组织和扩展,医疗保险的发展)。退休金计划...)。这种发展具有两个要素:一方面围绕三个职业类别(雇员,公务员和自雇人士)组织不同的社会保障部门,另一方面发展起来的运动更类似于针对雇员,公务员和自雇人士的法规。换句话说,立法者希望考虑每种职业类别的特殊性,即使这些特征并非总是(同样清楚地)阐明,但同时希望使工人,官员和个体经营者得到社会保护。在二十世纪下半叶,这种在专业类别之间更加平等的趋势尤其明显。也是在此期间,从广义上讲,对公职人员的社会保护被视为社会保障的一部分,对受雇和自雇工人的社会保障也被视为社会保障的一部分。职业类别之间的差异主要是出于历史原因。毕竟,多年来,立法者表达了将各种养老金体系更紧密地联系在一起的愿望。为此,他进行了几项改革,但由于财务原因,他的目标通常会放慢:在20世纪末,尤其是在20世纪初,平等经历了某种形式的个性化,即平等正在日益从个人,特别是有权获得社会保障福利的(无论是否)社会人士那里求职。职业类别之间实际差异的稀释在十九世纪和很大程度上在二十世纪,人们假设雇员的报酬是与其工作有关的,根据雇佣合同,他与雇主签订了合同。相反,当时的看法是,官员一生都在捍卫和实现公共利益,并继续忠实地为国家服务。由于不利用自己的活动来谋取自己的利益,官员无法采取必要的措施养活自己并确保自己和家人的未来。因此,政府必须向每个工作人员支付薪水,薪金可以根据生活时间(服务活动,疾病,退休金等)采取不同的形式。现在假定国家发挥职能作用,并且大多数申请人都认为政府是与其他雇主没有什么不同。就其本身而言,政府正试图通过像其他雇主一样将自己介绍为雇主,从而在劳动力市场上获得竞争优势,以吸引优秀和有动力的雇员。这方面的显着变化尤其是永久性公务员人数的减少和合同雇员人数的增加。在公共部门和私营部门之间传统的就业差异消失的情况下,私营部门内部的状况也在改变。员工和自雇人士之间的经典区别是业务模糊。自营职业者是由私营公司招募的,履行其原则上将在相当长的一段时间内由雇员担任的职能。相反,传统上保留给个体经营者的职业(包括建筑师,律师)现在采用的是私人公司的组织和运作系统,在这种组织中,工作组织的自由和自治被监督和规则所取代。立法者注意到了这种演变:在社会保障的某些部门,他继续致力于协调保护体系,在劳资关系领域,他于2006年通过了《就业关系法》。但是,养恤金部门在这一领域仍然遭受大量积压。工人,个体经营者和公务员的可比性(子问题3)为了检验工人,个体经营者和公务员的养恤金制度是否遵循平等原则,并检查职业类别之间法定养老金的差异是否违反了该原则,这些类别是否具有可比性。宪法法院的经典主张是雇员的养老金,自雇人士和公务员在目标,资金和授予条件方面存在差异,因此无法比较。本论文是我们研究这三个职业类别可比性的起点,其结果如下:-不论职业类别如何,社会保障的目标都是相同的:消除贫困和不安全感,保护经济弱势群体和确保有职业风险或风风雨雨的人们有足够的收入,使每个人都能过上体面的生活;-在社会保障部门,养老金部门没有不同的目标,具体取决于雇员是养老金领取者,自雇人士还是公务员;-授予条件一定是要根据平等原则检验的规则,因此不能作为得出养老金制度不可比的结论的起点;-不同养老金制度的筹资结构相同de:所有养老金计划均由社会保障缴款和公共资金供资,而在公务员制度中社会保障缴款的份额增加的情况下,就业和自雇人士系统中公共资金的份额减少,从而减少了资金来源之间的百分比差异。此外,就像授予资金的条件一样,它可以被视为养老金制度的一个特征,在平等原则下可以质疑其合法性,因为工人,个体经营者和公务员的养老金制度的目的没有不同,而且因为这些养老金计划的融资具有相同的结构-公共资金的份额与社会贡献的份额彼此相加-我们得出的结论是,雇员,个体经营者和公务员的养老金计划是可比的。4 。平等原则和雇员,个体经营者与公务员之间的待遇差异(子问题4)根据宪法法院采用的评估模型,根据平等原则检验了雇员,个体经营者与公务员之间存在的养老金待遇差异。审查表明,在许多情况下均违反了平等原则,而且还应在某些方面统一雇员,公务员和自雇人员的养恤金立法,这不一定是因为违反了平等原则,而是要确保对于合法受抚养人而言,这将是透明和透明的,主要的违反退休金平等原则的问题涉及:-公务员自动退休;-自雇制度中缴费的限制;-新的关于提前退休的不同规则;-家庭模式;-计算参考收入的不同参考期;-在混合职业的情况下,确定职业;-等同于或延长学习期间的某些规则;-等同于学习的某些规则时间信贷,职业中断和减少以及主题休假;-退休养老金之间的累积规则;-最低养老金的职业条件;-非自动繁荣调整;在其他类型的养老金上也存在许多违反平等原则的行为,例如: -对雇员或自雇人士的尚存配偶施加年龄限制;-计算遗属抚恤金的方法;-临时遗属抚恤金是否受时间限制且最低限度为退休金;-公务员制度中的孤儿退休金;-离婚配偶在雇员和自雇人士的退休金中的退休金。 5.回答主要问题:养老金制度和平等原则的差异养老金制度根据职业类别而不同的事实违反了平等原则。可以根据几种评估标准(客观性,相关性或比例性标准)来确定这种违规行为,似乎养老金制度不再符合当前的社会背景,也不再符合立法者的意愿,尤其是他们追求的目标。隐藏在两个世纪前的预算论据中,以维持待遇上的差异,而平等概念的含义则朝着个体化的方向发展,这是否回答了主要问题,是否意味着要制定表格并发展共同的养老金制度?在虚构的世界中这可能是可能的,但是出于法律(包括尊重获得的权利,停滞义务)以及出于经济和政治原因(包括国家预算平衡,社会和平,公司竞争力),这似乎是不可能的。但是,我们不能制作白板,这一事实并不意味着不动产应该是本论文的结论。毕竟,已经有可能消除许多不负责任的不平等现象,以便逐步统一各种养恤金制度,然后将它们合并在一起。但是,应该对违反平等原则提出一些意见。更加平等不仅仅意味着绩效上更加平等。这也意味着更大的负担分担平等。后者并不一定意味着每个人都必须支付相同的费用。这也不意味着每个人的养老金都应该相同。即使在平等内,团结仍然是可能的,尽管这并不以牺牲司法为代价。换句话说,每个人都必须对该系统做出公平的贡献,政府必须确保对这些财政贡献(社会和财政)的收集是有效和相称的。在社会上很难接受一个专业类别将享有与其他类别相同的权利,而又不准备支付必要的捐款和使用避免税款和社会捐款的机制。此外,如果国家不分专业,不使用必要手段打击欺诈和逃避机制,就会出现不公平的情况。只有当平等的后果转移到其他法律部门,特别是税法时,社会才能接受对所有工人平等的养老金制度;另一点说明是,不得使用上述违反平等原则的行为。使方程式下降。我们认为,法定退休金不仅应使老年人能够过上有尊严的生活,而且还应享有普遍的繁荣。将法定退休金减少到每个人都相同的最低额,同时将公共资金用于其他退休金支柱的财务收益是没有意义的。毕竟,这种做法将导致立法者在养老金领取者之间引入新的歧视,因为并非所有工人都能平等地利用其他养老金支柱。换句话说,养老金制度之间的对等需要增加,以便每个退休人员都能过上舒适的生活。在这种情况下,必须坚持立场,选择最重要的平等。例如,平等不仅指价值,而且指哲学,政治,宗教和伦理信仰[1]。关于养老金,这实际上是我们(愿意)为老年人和在职业生涯中为比利时的生产力和繁荣做出贡献的人们提供社会服务的地方。 [1]英格伯(L. Ingber),《法治与法治》,JTT 1979,第318页。

著录项

  • 作者

    Flohimont Valérie;

  • 作者单位
  • 年度 2012
  • 总页数
  • 原文格式 PDF
  • 正文语种 nl
  • 中图分类

相似文献

  • 外文文献
  • 中文文献
  • 专利

客服邮箱:kefu@zhangqiaokeyan.com

京公网安备:11010802029741号 ICP备案号:京ICP备15016152号-6 六维联合信息科技 (北京) 有限公司©版权所有
  • 客服微信

  • 服务号